Mijn gedachten gingen naar de geestelijke toestand van de menigten mensen om mij heen.
Zij leefden zorgeloos in openlijke en schaamteloze rebellie tegen God, zonder zich te bekommeren om hun eeuwige welzijn.
hun drankje en hun pleziertjes,
hun dansen en hun muziek,
hun bedrijf en hun zorgen,
hun politiek en hun moeilijkheden.
Onwetend, vaak opzettelijk en soms zorgeloos terwijl men de waarheid kende.
Maar allemaal, die gehele menigte, op weg naar Gods troon met al hun godslasteringen en goddeloosheid. En terwijl mijn geest er zo mee bezig was, kreeg ik een visioen.
Ik zag een donkere oceaan waar het hard stormde. Daarboven hingen zware en zwarte wolken; zo nu en dan flitste de bliksem ertussen en rolde harde donderslagen terwijl de wind kreunde en de schuimende golven omhoog torenden, alleen maar om omhoog te komen en dan weer te breken, telkens opnieuw.